Deur van je huis
Doel:
· Stilstaan bij wie je bent en hoe open je bent
· Nadenken over wie er bij je binnen mag
· Stilstaan bij ‘de deur van je hart’ open zetten
Verloop:
· Link met de leerlingen die in het huis zitten, met de deuren gesloten. Wat maakt dat je deur ‘open’ gaat voor iemand?
· De deelnemers moeten a.d.h.v. vragen hun eigen deur creatief uitwerken (collage-tekenen-schilderen-schrijven-…)
· Ze kiezen een plekje waar de deur zich bevindt op hun lichaam. (bv. hart, buik, hoofd,… )
· ‘Als die deur geopend wordt, ziet men hoe je echt bent.’
Vragen:
· Is jouw deur groot – klein – smal – breed?
· Uit welk materiaal is ze gemaakt? Waarom heb je dat materiaal gekozen?
· Is er een venster of een kijkgaatje in je deur? Waarom wel/niet?
· Hoe is de vorm van je deurklink? Of heb je geen klink aan je deur?
· Waarvoor gebruik je de klink?
· Moeten mensen eerst hun voeten vegen voor ze binnenkomen? Of mogen ze hun vuil (zorgen) mee binnenbrengen.
· Waarvoor gebruik je de scharnieren? Welke vorm hebben ze?
· Hoe en waaraan hangt je deur vast? (waarden/geloof)
· Moet er een deuromlijsting rond?
· Wat verberg je achter je deur?
· Wat mogen anderen juist wel zien achter je deur?
· Welke kleur heeft jouw deur? En waarom?
· Laat je je deur vaak open staan of is ze meestal dicht?
· Is er een hoge of een lage drempel? Of heb je geen drempel voor je deur?
· Gaat je deur gemakkelijk open?
· Maakt je deur een geluid bij het open gaan?
· Hangt er een kruisbeeld boven je deur?
· Moeten je vrienden kloppen als ze binnen komen?
· Voor wie staat je deur open/gesloten?
· Voor wie /wat kom jij je deur uit?
· Heb je een bordje boven je deur hangen? (bv: ‘Opgepast! Hond bijt.’, ‘hier waak ik’, ‘Weer of geen weer, altijd welkom’,…
· Tentoonstelling:
· De deur wordt vastgespeld op het lichaam. Er kan een doek rond worden gelegd, zodat de deur beter tot zijn recht komt.
· De deelnemers kiezen een plekje in het lokaal om te gaan zitten met hun deur. Er wordt bij elke deelnemer eventjes halt gehouden om naar de deur te kijken en te luisteren wat hij/zij erover wil vertellen. Eventueel kunnen vragen gesteld worden.
· Sleutels:
· Sleutels liggen in het midden.
· Wie heeft een sleutel van je deur?
· Wie heeft wat voor sleutel?
· Hoe ziet jouw sleutel er uit?
· Namen worden genoemd en deelnemers kiezen een sleutel uit.
· Mama/stiefvader/broer/zus/grootvader/beste vriend(in)/plusser/enz…
· Werken met situaties: als ik naar buiten kom dan…
· Het is de bedoeling dat dit spel heel snel gaat. De deelnemers mogen niet te lang nadenken, maar moeten snel reageren.
· Mogelijkheid 1:
· Begeleiding geeft enkele leden een bepaalde situatie die ze moeten uitbeelden (alleen of met meerderen) . Dit om de situatie beter aan te voelen.
· Er wordt eerst kort uitgelegd dat we de ‘deur van ons hart’ open kunnen zetten of juist gesloten houden. Dit gaat vaak over gevoelens, en het omgaan met die gevoelens. Er wordt (na het kort spelen van de situatie) aan de deelnemer(s) gevraagd hoe hun deur op dat moment stond. Lieten ze bepaalde gevoelens/gedachten/daden toe. Of bleef hun deur gesloten .
· Mogelijkheid 2:
· In groep: Begeleiding geeft een situatie, de deelnemers zetten hun eigen deur letterlijk open/toe. Hierbij kan eventjes over gepraat worden.
· Situaties:
· Je gaat met vrienden naar de film. De film die je wou zien is uitverkocht.
· Je bent weggeweest met je beste vriend(in). Als je aan de bushalte komt, merk je dat de laatste bus net weg is.
· Je bent jarig. Je ouders hebben een feestje georganiseerd voor je vrienden en familie.
· Je hebt een goed rapport, daarom krijg je € 20.
· Een vriend(in) komt eten bij jou thuis. Je ouders willen - zoals voor elke maaltijd - een gebedje doen.
· Je vertrekt op kamp. Je ouders geven je een zoen.
· Op school: Je hebt een tekening gemaakt bij P.O., maar ze is helemaal mislukt.
· Je zit te chatten op msn. Je vader komt meelezen.
· Je hebt een vakantietaak voor school. Op het papier heeft je vader bier gemorst.
· Je bent op kamp. Tijdens een dagtocht kom je langs een beek. Enkelen stellen voor om te gaan zwemmen.
· Thuis: je vriend/vriendin geeft je een zoen terwijl iedereen erbij staat.
· Je brandt een kaarsje voor een zieke vriend. Je vriendin ziet dit en vraagt je waarom je dit doet.
· Je moeder leest je sms’jes
· Je hebt platte band op weg naar school.
· In de klas wordt je een vraag gesteld. Je weet het antwoord niet.
· Je bent bij een sportvereniging. Na de training douchen jullie. Het zijn gezamenlijke douches.
· Je rijdt met de fiets. Je wordt tegengehouden door de politie omdat je licht niet brandt.
· Je krijgt voor de eerste keer blokjes op je tanden.
· Je poes is dood.
· Je komt te laat thuis.
· Je draagt altijd een kruisje en je voelt plots dat het weg is.
· Je bent bij de kapper. Na de knipbeurt kijk je in de spiegel, je bent niet tevreden.
· Je hebt net je rapport gekregen. Voor één vak heb je een buis
· Je moet je nieuwjaarsbrief lezen.
· Een vriend(in) van ’t school komt eten en zoals altijd bidden je ouders.
· Je gaat winkelen met je moeder.
· Je rijdt altijd met de fiets naar school met je vriendin. Ze is er niet op het afgesproken uur en plaats.
· Je moet een boekbespreking doen in de klas.
· Je bent je gsm kwijt.
- De leerkracht godsdienst vraagt wie er naar kerk gaat en je steekt je vinger op.
Op zoek op naar meer inhoudelijke werkvormen?
Surf naar www.ijd.be
Materiaal
/* Style Definitions */ table.MsoNormalTable {mso-style-name:Standaardtabel; mso-tstyle-rowband-size:0; mso-tstyle-colband-size:0; mso-style-noshow:yes; mso-style-priority:99; mso-style-qformat:yes; mso-style-parent:""; mso-padding-alt:0cm 5.4pt 0cm 5.4pt; mso-para-margin:0cm; mso-para-margin-bottom:.0001pt; mso-pagination:widow-orphan; font-size:10.0pt; font-family:"Times New Roman","serif";}karton, papier, scharen, balpennen, potloden, stiften, sleutels, kopspelden